De Beeldenstorm van 1566 – in het Nederlands bekend als de Beeldenstorm – was toen talloze religieuze beelden, schilderijen en gebouwen werden beklad of vernield.
Wat leidde tot de beeldenstorm in 1566?
De wortels van de beeldenstorm van 1566 lagen in de protestantse reformatie. Meer specifiek was het de overtuiging dat buitensporige herdenking van de heiligen en hun afbeeldingen door de rooms-katholieke kerk afgoderij was.
Andere factoren droegen bij. Doorsnee mannen en vrouwen werden door de kerk vervolgd als ketters. De werkloosheid was hoog. Armoede heerste, vooral na opeenvolgende slechte oogsten. Nu de lente plaats maakte voor een hete zomer, heerste er onrust in heel Vlaanderen.
De opkomst van de calvinisten
In de Lage Landen waren onder de bekeerlingen tot het protestantisme onder meer wederdopers, lutheranen en calvinisten. De calvinisten waren het meest uitgesproken en hun clandestiene kerken waren ondanks repressie gegroeid. In 1565 kwamen calvinistische gemeenten uit de ondergrondse om openluchtbijeenkomsten te houden. Het volgende voorjaar verschenen ongeveer 50 calvinistische predikers, voornamelijk vluchtelingen uit Engeland, Frankrijk, Zwitserland en Duitsland. Hun preken omvatten herhaalde offensieven tegen de oude kerk.
De hele zomer sudderde de spanning, tot het op 10 augustus overkookte in de Westhoek, het sterk geïndustrialiseerde textielcentrum van de Lage Landen. Op het einde van een pelgrimstocht van Hondschoote naar Steenvoorde drongen protestanten de kapel van het Sint-Laurentiusklooster binnen, bekladden en plunderden het.
Vernietiging verspreidt zich naar het noorden en het zuiden
Terwijl de rondtrekkende predikers de komende weken door het land trokken, deden de begeleidende imagobrekers dat ook. Gent was getuige van de eerste aanslagen op 22 augustus. Tegen het einde van de maand had de vernietiging zich uitgebreid naar Antwerpen en vervolgens verder naar het noorden naar Utrecht en Amsterdam, terwijl ook Valenciennes en Doornik in het zuiden werden getroffen.
De beeldenstormers kwamen uit alle lagen van de samenleving. Rijk en arm, man en vrouw, jong en oud bestormden heiligdommen, kerken, kloosters, kapellen en zelfs ziekenhuizen. Ze vernielden heiligenbeelden en andere kunstwerken, plunderden kloostervoorraden, dronken communiewijn en vertrapten gewijde hosties. Ze verbrandden of vernielden altaren, doopvonten, monstransen, orgels, banken, boeken, koorbanken en graven.
Hun doel was om deze katholieke symbolen van hun mystieke waarde te ontdoen en de katholieke kerk te zuiveren van “papistisch bijgeloof”. Daarmee geloofden de calvinisten dat ze de banden met de vroegere, zuiverdere christenen herstelden en eeuwen van corruptie en aanbidding van valse heiligen wegspoelden. Hun verlangen was om gezuiverde kerken te zien die gebruikt konden worden voor gereformeerde diensten waarin het Woord van God centraal stond.
Filips II handelt
De burgermilitie bleef grotendeels inactief, behalve in enkele steden zoals Brugge. Uiteindelijk stuurde Filips II een groot leger vanuit Spanje naar de Lage Landen onder leiding van Fernando Alvarez de Toledo, hertog van Alva, die werd aangesteld als gouverneur-generaal. Zijn doel was om de rebellen te straffen en ketterij voor eens en voor altijd uit te roeien.
De hertog van Alva richtte de Raad van Onrust op, een tribunaal met de bevoegdheid om alle verdachten, ongeacht hun rang of positie, te proberen te veroordelen. Het werd al snel de “Raad van Bloed” genoemd vanwege de doodvonnissen die het uitsprak. Alva’s verschijning markeerde het begin van de Tachtigjarige oorlog.
De verwoesting veroorzaakt door de beeldenstorm van 1566 was immens. Alleen al in de Westhoek werden 400 kerken en kloosters aangevallen. Gent zag een kathedraal, acht kerken, 25 kloosters, 10 ziekenhuizen en zeven kapellen geplunderd.
De beeldenstorm van 1581 in Antwerpen
Er was nog een periode van beeldenstorm in Antwerpen in 1581. Er werd een calvinistische gemeenteraad gekozen en ze zuiverden de geestelijkheid en gilden van de stad van katholieke ambtsdragers. In tegenstelling tot de beeldenstorm van 1566 werd de verwijdering van beelden in 1581 uitgevoerd door de instellingen waartoe ze behoorden: het stadsbestuur, de kerken en de gilden. Sommige afbeeldingen werden eerder verkocht dan vernietigd, maar de meeste lijken verloren te zijn gegaan.
Bovenstaande afbeelding: Afdruk van de beeldenstormers aan het werk in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Antwerpende ‘signatuurgebeurtenis’ van de Beeldenstorm, 20 augustus 1566, door Frans Hogenberg.